Aan boeken over Belgische kunst is er geen gebrek. Toch springt dit werk, dat een tentoonstelling in het Museum van Elsene (oktober 2012 tot januari 2013) begeleidt, in het oog. De circa tweehonderd werken die erin worden afgebeeld, zijn immers slechts zelden in het openbaar te zien. Zij behoren tot de privéverzameling van Caroline en Maurice Verbaet. De klemtoon ervan ligt op Belgische kunst van 1880 tot 1980, met enkele uitlopers naar het heden. In een interview windt Verbaet er geen doekjes om dat hij verzamelt voor zijn plezier, al geeft hij toe dat de collectie op den duur een puzzel wordt met openstaande vakjes die vragen om ingevuld te worden. De werken hangen overigens niet bij hem aan de muur: ‘Ik hou te veel van mijn werken om ze tot decoratieve elementen te reduceren’. De verzameling bestaat voornamelijk uit schilderijen en grafiek, maar bevat ook beelden, collages en assemblages. In een uitgebreide inleiding schetst Michel Draguet de ontwikkeling van de Belgische kunst van…
Lees verder
Aan boeken over Belgische kunst is er geen gebrek. Toch springt dit werk, dat een tentoonstelling in het Museum van Elsene (oktober 2012 tot januari 2013) begeleidt, in het oog. De circa tweehonderd werken die erin worden afgebeeld, zijn immers slechts zelden in het openbaar te zien. Zij behoren tot de privéverzameling van Caroline en Maurice Verbaet. De klemtoon ervan ligt op Belgische kunst van 1880 tot 1980, met enkele uitlopers naar het heden. In een interview windt Verbaet er geen doekjes om dat hij verzamelt voor zijn plezier, al geeft hij toe dat de collectie op den duur een puzzel wordt met openstaande vakjes die vragen om ingevuld te worden. De werken hangen overigens niet bij hem aan de muur: ‘Ik hou te veel van mijn werken om ze tot decoratieve elementen te reduceren’. De verzameling bestaat voornamelijk uit schilderijen en grafiek, maar bevat ook beelden, collages en assemblages. In een uitgebreide inleiding schetst Michel Draguet de ontwikkeling van de Belgische kunst vanaf de late negentiende eeuw tot de jaren zestig van de twintigste eeuw, toen de schilderkunst uitgespeeld leek te zijn. Zijn synthetische en soms wat taai geformuleerde tekst is niet echt een commentaar bij de verzameling Verbaet, al bevat die laatste werk van de meeste kunstenaars die Draguet ter sprake brengt. Enkele minder bekende namen zoals Karel Maes, René Guiette en Marc Eemans, die met krachtig werk vertegenwoordigd zijn, vallen dus uit de boot. De basisstelling is dat de Belgische kunst, net als de staat waarin zij is ontstaan, een precaire identiteit heeft en altijd de radicale stellingen van de (buitenlandse) avant-garde heeft gewantrouwd. Het verklaart het belang van de vele einzelgänger en de volstrekt eigen wijze waarop de grote stromingen in België werden verwerkt, los van het theoretische dogmatisme dat ze elders kenmerkte. Dat is bijvoorbeeld goed te merken bij het expressionisme, de abstractie en het surrealisme. Zowel bij Magritte als bij CoBrA onderkent Draguet de neiging tot schilderend schrijven. Bij de abstracten van de eerste én van de naoorlogse generatie ziet hij het esthetisch genot, het spel met vormen overwegen op het strenge productivisme. In de marge van de inleiding zijn details uit de werken van het beeldgedeelte afgebeeld, met een fraai en intrigerend effect. De grotendeels chronologische opbouw van de catalogus wordt geregeld door thematische en stilististische parallellen doorbroken. Op enkele fraaie etsen van James Ensor volgen bijvoorbeeld bictekeningen van Jan Fabre, tussen kleurenstudies van Jules Schmalzigaug staat de installatie Kleurenkabinet van Boy & Erik Stappaerts, tevens het recentste werk uit de tentoonstelling (2004). De verscheidenheid en kwaliteit van het bijeengebrachte werk is uitzonderlijk; alleen de geometrisch abstracte werken van na de Tweede Wereldoorlog (Mendelson, Van Hoeydonck, Bertrand) komen enigszins gedateerd over. De lyrisch abstracte, gestuele werken van Antoine Mortier, de collages van Paul Joostens, het schriftuurlijk krioelende werk van René Guiette en Henri Michaux, de Détournements van Serge Vandercam (zwart-witfoto’s van interieurs, opgehoogd met Oost-Indische inkt), fijnzinnige beelden van Oscar Jespers, een wondermooie inkttekening Chien dans son panier van Rik Wouters, sterke grafiek van Félicien Rops, Léon Spilliaert en Jozef Peeters, klassiekere figuratieve schilderijen van Eugène Laermans, Léon Frédéric en Firmin Baes — telkens een lust voor oog en geest. Een interessante chronologie van de Belgische kunst tussen 1901 en 1968 besluit dit mooi vormgegeven, zeker niet naar volledigheid strevende maar in positieve zin selectieve boek. [Erik de Smedt]
Verberg tekst